Op het congres 'Toekomst van de medezeggenschap van het hoger onderwijs' van het LOVUM en de VMH op 9 november sprak LOVUM-voorzitter Rien Wijnhoven de volgende tekst uit.

Dames en heren, beste collega medezeggenschappers. Wij zijn blij dat jullie er zijn.

Dit laat zien dat er nog steeds belangstelling en hopelijk ook belang is als het om de medezeggenschap in het hoger onderwijs gaat.

Dit was het positieve deel van het verhaal.

Als je wat koppen snelt over de afgelopen 2 jaar in de online kranten van universiteiten en hogescholen ontstaat een somber beeld, zoals jullie op de achtergrond zien. Koppen die goed weergeven wat er aan de hand is.

Daarop aanvullend:

De verkiezingsopkomst van studenten bij Fontys en Avans was nog slechts 2%, bij de Erasmus Universiteit 5,6%, bij de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam 11%.
Er zijn instellingen die hogere opkomsten kennen, maar de trend is overal gelijk: omlaag!

Ook bij het personeel: liet zo’n 10 jaar gelden nog ongeveer de helft zijn of haar stem gelden, nu schommelt het landelijk gemiddelde tussen 1 op 3 en 1 op 4. Als er al verkiezingen zijn, want die gaan steeds vaker niet door vanwege te weinig of net genoeg kandidaten voor het aantal zetels.
En ook steeds vaker ontvangen we berichten dat fracties van studenten en medewerkers zichzelf opheffen, omdat ze onvoldoende opvolging kunnen vinden. Dit jaar nog in Nijmegen en in Utrecht.

Ik beperk me hier kortheidshalve tot de situatie op het niveau van de centrale medezeggenschap. Decentraal, bij faculteitsraden, instituutsraden en opleidingscommisies is het over het algemeen aanzienlijk slechter gesteld.

Zie ik het glas teveel half leeg en onderschatten ik onze veerkracht? Ik waag het te betwijfelen. Ook de Onderwijsinspectie constateert in de laatste Staat van het Onderwijs dat het de verkeerde kant op gaat met de medezeggenschap en roept op tot actie, ook van bestuurders. Zij dreigen immers een belangrijk informatiekanaal en noodzakelijk sparringpartner te verliezen.

In een artikel uit 2016 in de Volkskrant, noemde de (toen nog) Vereniging van Nederlandse Universiteiten de teruglopende verkiezingsopkomsten zorgelijk. “Bestuurders en studenten hebben samen de verantwoordelijkheid om zichtbaar te maken hoe relevant het medezeggenschapswerk is”. En ook: ”Studenten hebben de verantwoordelijkheid om te gaan stemmen”.
Helaas zijn er zijn er ook bestuurders die vanwege de afnemende verkiezingsopkomsten openlijk twijfelen aan het mandaat van de medezeggenschap. En we moeten ook waakzaam zijn voor een sfeer waarin bestuurders gaan zeggen: Ik heb eigenlijk geen tijd, maar wil het voor jullie nog wel een keer uitleggen.

Besef dat het niet de goede kant opgaat alom, zelfs al in 2016. Daarbij opgeteld de signalen die we zelf al langer afgeven, onder andere naar aanleiding van de medezeggenschapsmonitoren en het rapport Berenschot over goed bestuur en medezeggenschap. En niet te vergeten ons oplopend aantal pogingen om in gesprek te komen met het ministerie en politici. “Praat niet over ons, maar met ons”. Helaas tot nu toe grotendeels tevergeefs. Sterker nog: de minister constateerde dit voorjaar, bij de bespreking van genoemd rapport dat “versterking van de medezeggenschap niet nodig is”.

Paradoxaal genoeg vindt de achteruitgang van de medezeggenschap plaats tegelijk met een hernieuwde belangstelling ervoor vanuit het parlement en krijgen we steeds vaker extra bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Om maar eens te noemen: Instemmingsrecht bij de hoofdlijnen van de begroting, bij de kwaliteitsafspraken, bij het nationaal programma onderwijs, en een belangrijke rol bij de implementatie en (straks) het functioneren van de instellingsaccreditatie.

Maar de middelen en de erkenning en waardering om die extra verantwoordelijkheden waar te maken ontbreken grotendeels, behoudens wat standaard oproepen aan onze bestuurders om vanuit hun wettelijke zorgplicht goed voor ons te zorgen.
Ook onze bestuurders worstelen steeds vaker met de ‘eigen logica’ die het ministerie er op na houdt bij het ontwerpen van nieuw beleid en regelingen.

De medezeggenschap in het hoger onderwijs bestond vorig jaar 50 jaar. Dat hebben we niet echt kunnen vieren vanwege Corona. De vraag is ook of een feest, gegeven de actuele Staat en de ontwikkeling van de medezeggenschap, gerechtvaardigd zou zijn geweest.

Geen feest, maar wat dan wel? Hoe gaan we de achteruitgang van de medezeggenschap keren en zorgen we ervoor dat we voldoende nieuw draagvlak, elan en kracht ontwikkelen voor de toekomst? Of moeten we op zoek naar een ander systeem van medezeggenschap en vertegenwoordiging, of misschien wel helemaal stoppen?

Voor de richting van een antwoord op die vraag ga ik terug naar een rapport van het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) uit 2005. In dat rapport evalueren zij de overgang van de WUB naar de MUB.

Een citaat uit dat rapport:

Minder dan de helft van het wetenschappelijk personeel ziet voldoende mogelijkheden om de besluitvorming te beïnvloeden;

Meer dan de helft van de bestuurden —met name studenten— heeft geen interesse in de bestuurlijke gang van zaken. Het grote merendeel zegt ook niet bereid te zijn om zitting te nemen in bestuursorganen. Als hoofdreden wordt aangegeven dat het te veel tijd kost. Deze opinie en houding is versterkt aanwezig onder het wetenschappelijk personeel.

Sinds 2005 is de werk- en studiedruk alleen maar verder toegenomen, zijn de ondersteunende faciliteiten wellicht redelijk op orde gebracht, maar schiet de compensatie in tijd en geld nog op veel plaatsen schromelijk tekort. Tel daarbij op onze relatieve onzichtbaarheid en het ontbreken van expliciete aandacht, erkenning en waardering voor actieve medezeggenschap (dat geldt helaas ook voor de actuele ambities van universiteiten op dit vlak), dan hebben we al een belangrijk deel van wat ons dwars zit te pakken.

Bekeken in deze context valt het des te meer te betwijfelen of de aanbeveling uit het rapport van Berenschot, zoals meer contacten met de achterban, meer afstemming met andere medezeggenschapsniveaus, het opzetten en onderhouden van een intern netwerk, het volgen van extra training en het inschakelen van externe adviseurs enig hout gaan snijden. Zij vragen juist meer tijd en meer energie van actieve medezeggenschappers in een tijd dat ze die hard nodig hebben voor hun reguliere werk of studie.

Dat neemt niet weg dat hier wel belangrijke aangrijpingspunten liggen. Niet alleen voor de medezeggenschap en haar leden zelf, maar ook en vooral voor politici, bestuurders en de minister. We zullen op een aantal fronten tegelijk en met alle partijen tezamen aan de slag moeten.

Ik sluit daarom af met enkele oproepen:

Politici en minister: Praat met ons en niet alleen over ons,

Bestuurders in het Hoger onderwijs: Doe vooral uw voordeel met een kritische medezeggenschap en creëer de noodzakelijke en juiste randvoorwaarden,

Collega-medezeggenschappers: laat zien wie we zijn en wat we (kunnen) betekenen voor studenten en medewerkers in het hoger onderwijs en voor het hoger onderwijs in het algemeen.

 

VMH en LOVUM hopen dat we deze middag kunnen afsluiten met een aantal concrete actiepunten en afspraken die eraan bijdragen dat we in 2031 ons 60 jarig bestaan groots en gezamenlijk kunnen vieren.

Dank voor jullie aandacht.